top of page
Zoeken

DUCHENNE, LEREN, MINDFULNESS, PSYCHOTHERAPIE, ANOREXIA

  • Foto van schrijver: Marcel Doornbosch
    Marcel Doornbosch
  • 25 jul 2022
  • 3 minuten om te lezen

Interraciale interacties leveren vaak spanning op omdat met name Witte Amerikanen bang zijn om racistisch over te komen. Ze gedragen zich daarom vaker positiever tegen mensen met een andere huidskleur, wat ‘racistisch lachen’ wordt genoemd. In Journal of Nonverbal Behavior staat een onderzoek naar de Duchenne-lach’; een spontane lach die gekenmerkt wordt door samentrekken van een spier naast het oog en zogenaamde kraaienpootjes veroorzaakt. Negenentachtig Witte psychologiestudenten voerden korte gesprekjes met leeftijdsgenoten (Afrikaans-Amerikaans, Latijns-Amerikaans of Europees-Amerikaans) die geïnstrueerd waren om consistent te reageren. Uit de video-opnames van die gesprekken bleek niet dat er meer werd gelachen in interraciale interacties. Er werden bij vrouwen wel meer Duchenne-lachen geobserveerd in de gesprekjes met iemand van dezelfde afkomst. Mannen lachten sowieso veel minder. Volgens de auteurs blijkt hieruit dat mensen van kleur een vriendelijk gesprekje toch niet zo fijn ervaren als bedoeld door hun Witte gesprekspartners…


Er wordt tegenwoordig veel samengewerkt in de klas (dat was toen ik op de lagere school zat in 1975 verboden). In Journal of Educational Psychology staat een onderzoek naar een specifieke vorm van coöperatief leren, ‘de puzzel-klas’, waarbij leerlingen afhankelijk zijn van elkaars inzet. De onderzoekers deden 5 experimenten met 850 Franse kinderen die puzzel-onderwijs kregen of individuele en normale instructie. Er werd geen enkel bewijs gevonden dat de puzzel-klas beter leerde dan de vergelijkingsklas. Dit schijnt in het algemeen te gelden voor op samenwerking gebaseerde leermethodes.


In The Journal of Nervous and Mental Disease staat een onderzoek naar Metacognitive Interpersonal Mindfulness-Based Training (MIMBT) bij mensen met persoonlijkheidsproblemen. Zij maken zich veel zorgen over hun relaties; ze voelen zich snel schuldig of juist tekort gedaan. Gewone mindfulness werkt dan niet. Door deze uit te breiden met metacognitieve elementen hoopten de auteurs op meer therapiesucces. Deze elementen waren onder anderen meer bewustzijn creëren van het verschil tussen een ‘doe-modus’ en een ‘zijn-modus’ en meer aandacht geven aan interpersoonlijke stress. Aan het onderzoek deden 28 Italianen mee die 9 sessies MIMBT kregen naast hun individuele therapie. De resultaten waren veelbelovend; de deelnemers piekerden minder en waren ook minder depressief.


Psychotherapeuten die hun cliënten om de week zien kunnen 2 keer zoveel mensen (tegelijk) behandelen als bij een wekelijkse frequentie. In Journal of Counseling Psychology staat echter dat de effectiviteit is gebaseerd op onderzoek naar therapie met (minstens) 1 sessie per week. De vraag is of frequentie er meer toe doet dan aantal sessies. Om dit te onderzoeken werden de uitkomstdata van 1322 cliënten van studentenpsychologen onderzocht. Zij kregen treatment as usual (10 sessies in een jaar met een lagere frequentie) of 10 sessies wekelijks. De wekelijkse therapie had sneller effect dan de laagfrequente therapie. Dus in plaats van meer intakes te doen en de behandelingen uit te smeren kan je beter inzetten op elkaar vaker zien.


Behandeling van anorexia is niet erg effectief (25%) en preventiemogelijkheden zijn zelfs geheel afwezig. In Journal of Psychopathology and Clinical Science staat een onderzoek naar risicofactoren voor anorexia. De vraag was of een laag BMI een prodromaal symptoom is of een echte risicofactor, in de zin dat die optreedt voor de stoornis ontstaat. De auteurs onderzochten data (gedurende 3 jaar) van 1952 meisjes in Texas, Oregon en Pennsylvania met zorgen over hun lichaam. Zij werden vergeleken met 496 ‘representatieve’ meisjes die 8 jaar lang deelnamen aan een ander onderzoek. Meisjes die later anorexia kregen hadden in de jaren ervoor al een lager BMI (gemiddeld 4 punten) dan meisjes die een andere eetstoornis of helemaal geen eetproblemen kregen. Volgens de onderzoekers is een laag gewicht een echte risicofactor voor anorexia. De meisjes die geen behandeling kregen voor hun anorexia (dat is de meerderheid) hadden vaak een nóg lager premorbide gewicht. Vlak voor de anorexia begon zag men een stijging in diëten, negatieve gevoelens en de verwachting dat eten helpt om negatieve emoties te hanteren. Deze van jongs af aan magere meisjes waren niet erg bezig met hun uiterlijk of gewicht dus het blijft een mysterie waarom ze dan zo’n laag gewicht hadden.


 
 
 

Recente blogposts

Alles weergeven
Hechting, Lachen

Al meer dan 50 jaar wordt de kwaliteit van de hechting tussen een kind en een verzorgende vastgesteld in de strange situation procedure...

 
 
 

Comments


bottom of page