Geld, pupilgrootte, het sublieme, dementie, psychotherapie
- Marcel Doornbosch
- 13 jun 2021
- 4 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 25 jun 2021
Geld maakt niet gelukkig, behalve als je minder dan €60.000 verdient. Ik heb altijd begrepen dat daarboven je geluk niet meer toeneemt. Maar in PNAS staat een artikel dat dat idee weerspreekt. Aan een Amerikaans onderzoek deden 33.391 werknemers mee die via een app gedurende enkele maanden meerdere keren per dag aangaven hoe ze zich voelden. Uit het onderzoek bleek dat de relatie tussen geld en geluk ‘heel erg’ lineair was; hoe meer men verdiende, hoe gelukkiger men was. Ook boven de €60.000: mensen die €400.000 verdienden waren veel gelukkiger dan mensen die €200.000 verdienden. Onder de €60.000 bleek inkomensstijging vooral samen te hangen met een afname van negatieve gevoelens en erboven met een toename van positieve gevoelens. Als enige nadeel van veel geld rapporteerden de deelnemers ‘tijdgebrek’. Het kan zijn dat geld boven een bepaalde grens niet nog gelukkiger maakt, maar die grens ligt blijkbaar hoger dan werd aangenomen.
Een intelligentietest afnemen kost veel tijd, dus toen in 2008 toevallig bleek dat pupilgrootte IQ kan voorspellen was dat best spannend nieuws. Maar in Cognition staat dat die bevinding in de jaren erna niet kon worden gerepliceerd. Dus besloten de originele onderzoekers er nog een experiment aan te wijden. Zij beweren dat het te maken heeft met het ’locus-coeruleus norepinephrine’ systeem in de hersenen. Pupilgrootte kan variëren van 2 mm tot 9 mm, afhankelijk van belichting. Deze werd gemeten met een SensoMotoric Instruments Red250m eye-tracker. IQ werd gemeten met diverse testen voor fluïde geheugen (Raven), werkgeheugen (rotatietaak) en aandacht (Antisaccade). Uit dit onderzoek bleek dat zolang de ruimte of het beeldscherm niet te licht is met name fluïde intelligentie samenhangt met pupilgrootte. In mindere mate geldt dat ook voor werkgeheugen. De auteurs concluderen dat deze controverse nu is opgelost.
In een tijdschrift dat gaat over kunst, Psychology of Aesthetics, Creativity, and the Arts, staat een artikel over ‘het sublieme’, een overweldigende, krachtige emotie of ervaring. Over wat dat precies is en waardoor het kan worden opgeroepen wordt al eeuwen gedebatteerd. Eerst door Longinus (een oude Romein), later ook door filosofen als Kant, Hegel en Schopenhauer, en door romantici, zoals Burke. Aan een onderzoek deden 402 mensen in Amerika en Europa mee. Zij beantwoordden vragen over sublieme gevoelens. Van hen antwoordde 59,7% dat zij ooit het sublieme hadden gevoeld. Meestal in de natuur, bijvoorbeeld in de bergen, maar ook in een menigte of in een spirituele context. Vaak voelden deze ervaringen krachtig, overweldigend of zelfs oneindig, maar soms juist heel intiem (bijvoorbeeld in gesprek met een ander). Sommigen hadden het gevoel de controle te verliezen of in gevaar te zijn, terwijl anderen juist veiligheid ervaarden. De vele natuurlijke triggers (landschap, zee en lucht) passen binnen het ‘klassieke sublieme discours’. Muziek en kunst waren maar zelden aanleiding voor een sublieme ervaring. De ervaringen werden vooral als positief beleefd. Blijkbaar is het sublieme toch vrij banaal.
Een echt mysterie: verzorgers van mensen met dementie vertellen dat zij soms meemaken dat patiënten spontaan en onverwacht weer helder worden. Over deze spontane remissies zijn veel anekdotes gepubliceerd in de 19e eeuw. Daaruit komt een beeld naar voren van een kortdurende opleving vlak voor de dood. In Psychology of Consciousness: Theory, Research, and Practice staat een onderzoek naar deze paradoxale luciditeit. Via een online vragenlijst voor verzorgers werden gegevens verzameld over 197 gevallen van terminale luciditeit (waarvan 124 bij patiënten met dementie) in Europa en Amerika. Van deze mensen communiceerde 80% zo goed als normaal vlak voor hun dood, sommigen een uur en anderen een dag. Dat mensen die langer leefden ook langer helder waren is waarschijnlijk tautologisch. Het herstel was zo opvallend dat gesproken werd van een volledige terugkeer van cognitieve functies bij mensen in het laatste en ernstigste stadium van dementie. Hoe het kan dat iemand die langdurig dement is kort voor de dood weer eventjes opleeft, is een raadsel.
Onderzoeken naar de effectiviteit van psychotherapie vind ik, zelf psychotherapeut, erg boeiend. In Journal of Clinical Psychology staat een artikel over een onderzoek naar de werkzaamheid van verschillende soorten psychotherapie bij depressie. De 107 deelnemers waren volwassen cliënten die 6-9 maanden in behandeling waren bij een universiteitskliniek; de therapeuten waren blijkbaar nog studenten. Meer dan de helft van de cliënten ging niet vooruit! Deze non-improvers hadden aan het begin een hogere depressiescore dan de improvers, dus zij hadden meer klachten. Die score ging eerst, na 3 maanden, iets omlaag, maar steeg vervolgens weer. De rest, die wel baat had bij de therapie, vertoonde de meeste vooruitgang in de eerste 6 maanden. Er werden nog wat complexe verbanden gevonden tussen de uitkomst van de therapie en bepaalde antwoorden op vragenlijsten. Cliënten die geneigd waren informatie over zichzelf te verbergen profiteerden alleen van de therapie als ze ernstige klachten hadden ‒ waarschijnlijk werden ze wat opener tijdens de therapie. De cliënten met de hoogste depressie-scores die vaker naar de dokter gingen profiteerden meer van de therapie dan degenen die minder doktersbezoek rapporteerden. Dit wijst erop dat het integreren van psychische en somatische zorg belangrijk is. Volgens de onderzoekers heeft het zin om vroeg in de therapie (na 3-6 maanden) te kijken of iemand er baat bij heeft en om het behandelplan eventueel bij te stellen. In Nederland zijn de sessies dan helaas ‘op’.
Comments