Imitatie, lichaamsgeur, Cognitive Bias Modification, Pro-Ana, zombie
- Marcel Doornbosch
- 18 jul 2021
- 4 minuten om te lezen
Kunnen baby’s anderen nadoen? Die vraag is al meer dan 40 jaar controversieel en belangrijk voor theorieën over sociale interactie. Imitatie wordt gezien als de basis van cultureel leren en als baby’s het al kunnen is het waarschijnlijk aangeboren. Zoals wel vaker in de psychologie hebben ook neonatale-imitatie-onderzoekers te kampen met een replicatiecrisis: positieve resultaten van het ene onderzoek worden niet bevestigd in een ander onderzoek. In Perspectives on Psychological Science staat een meta-analyse van 26 onderzoeken met groepen van 6 tot 136 kinderen van 1 (!) tot 46 dagen oud. Zij moesten gebaren imiteren, zoals je tong uitsteken, je mond openen of wijzen. De uitkomsten van al die onderzoeken waren inconsistent maar grotendeels positief. Op de vraag of neonatale imitatie bestaat formuleren de auteurs 2 antwoorden. Ja, het bestaat, maar door onbekende methodologische variaties is er een grote heterogeniteit in de uitkomsten van het onderzoek. Het is bijvoorbeeld niet in alle experimenten duidelijk of de baby's het gezicht van de onderzoeker al hadden gezien voor het experiment begon. Het is overigens niet waarschijnlijk dat het meten van een zeer fundamentele aangeboren vaardigheid gevoelig zou zijn voor deze variaties. Dus een ander antwoord is: nee, neonatale imitatie bestaat niet. Dat bepaalde onderzoeksgroepen telkens positieve resultaten vinden komt door researcher allegiance, een bias die veroorzaakt wordt door het geloof van de onderzoeker in een bepaalde uitkomst. Kwalitatief onderzoek is gevoelig voor type I fouten omdat onderzoekers veel vrijheid hebben in het ontwerp ervan. Volgens de ‘spaarzaamste’ duiding van deze resultaten bestaat neonatale imitatie dus niet.
In Journal of Clinical Psychology in Medical Settings staat een casusbeschrijving van iemand die onterecht bang is dat zij stinkt. Deze obsessie werd vroeger gezien als een waan en is in Japan een veel voorkomende vorm van sociale angst (jikoshu-kyofu). In het artikel wordt het Olfactory reference syndrome genoemd. Kenmerkend voor die diagnose is dat patiënten onbedoelde gedragingen van anderen, zoals een raam open zetten, interpreteren als bevestiging van hun lichaamsgeur. De beschreven vrouw dacht dat ze stonk en meende dat anderen daarop reageerden door te snuiven, de mond te bedekken en over haar te zeggen ‘ze stinkt’. Ze vertoonde repetitief gedrag in de vorm van zeer vaak douchen, deodorant gebruiken en kleren wassen. Ook deed ze een soort geurbuiltjes in haar schoenen. Ze had diverse medische behandelingen gehad voor hyperhidrose en bromhidrose. Daarnaast hadden psychiaters haar ten onrechte gediagnosticeerd met een schizotypische en schizoaffectieve stoornis. Na 2 jaar behandeling met psychotherapie en antidepressiva ging het veel beter.
Als je als kind goed gehecht bent kan je later in moeilijke tijden symbolisch de nabijheid van een hechtingsfiguur zoeken. In Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry staat een artikel over het beïnvloeden van mentale representaties van hechtingsfiguren via Cognitive Bias Modification (CBM). Aan het onderzoek deden 80 Australische studenten met hechtingsangst (gemeten met de ECR) mee. Zij lazen op de computer scenario’s met hechtingsfiguren die door het laatste woord van de tekst een veilige of onveilige betekenis kregen. Bijvoorbeeld: je hebt een belangrijke afspraak maar je auto is kapot, je vraagt een vriend om hulp en die zegt dat die (komt/weigert). Van het laatste woord werd alleen een deel (bijvoorbeeld: k-mt) getoond. De ontbrekende letter moesten ze zelf invullen. Volgens de onderzoekers bleek uit de data dat na CBM de interpretatieve bias verschoof. Hierdoor werden hechtings-ambigue situaties eerder als veilig geïnterpreteerd. Dat is goed nieuws voor mensen die al sinds jonge leeftijd negatieve ervaringen met hechtingsfiguren hebben.
In Computers in Human Behavior staat een artikel over ‘Pro-Ana’ websites. Dat zijn websites waar mensen pro-anorexia boodschappen delen, zoals diëten, calorierestrictie-uitdagingen en thinspiration. Het lijkt een beetje op een sekte rond anorexia en er zijn zelfs groepen gewijd aan een godheid genaamd Ana. De Italiaanse onderzoekers analyseerden 1831 posts op http://www.myproana.it in 2017. Daarop zijn boodschappen van 4 groepen te vinden: Pro-Ana, anorexia, boulimia en eetbuistoornis. De tekst van alle posts werd door de computer thematisch geclassificeerd. Daaruit werden de 1089 ‘meest frequente woorden’ geselecteerd en door een focusgroep samengevoegd in 4 clusters: ‘stoornis’, ‘delen’, ‘voedsel’ en ‘walging’. Daarna volgden nog ingewikkelde lexicale analyses en werd de Euclidische afstand van elk individu binnen een factoriële ruimte bepaald. De factoren verwezen naar de betekenis van de tekst in een post: 1) de rol van voedsel en 2) de relatie met voedsel. De Pro-Ana groep verschilde significant van de andere 3 groepen. Zij bleken vaker en vasthoudender anderen te steunen in eetgedrag. Daardoor leken ze een veel socialere groep dan de andere 3 groepen. In de Pro-Ana groep werd veel minder over ‘stoornis’ gepraat. Zelfs vergeleken met de anorexia groep hadden zij het vaker over een positief en inspirerend ideaal. Binnen de Pro-Ana groep werd ook meer geviewd en geliked, waardoor de bloggers meer betrokken waren bij de gemeenschap. Een beperking van het onderzoek is dat de betreffende site sinds 2014 als een zelfhulpforum fungeert (zoals https://www.prettyskinny.nl/) en niet uitsluitend als een pro anorexia website.
Mijn favoriete filosoof is Daniel Dennet, hij is een materialist en vindt het geen probleem te bedenken dat iets ontastbaars als het bewustzijn voortkomt uit de hersenen. Anderen vinden dat moeilijk en daarom heet het the hard problem. Dit laatste standpunt wordt verduidelijkt met het ‘zombie-argument’, een gedachte-experiment over een wezen dat precies als een mens is maar dan zonder bewustzijn. Er is niets ‘zoals het is een zombie te zijn’. Als zo’n wezen denkbaar is pleit dat tegen een materialistische opvatting. Door gebruik van een bestaand woord vindt er een soort framing plaats, waarbij mensen vaak aan een zombiefilm denken. Met andere woorden: de zombie is dan ‘denkbaar’. In Cognition staat een onderzoek over dat argument: 247 Amerikanen beantwoordden vragen over wat soms een ‘lichamelijke duplicaat’ van een persoon werd genoemd en soms een ‘zombie’. De zombie / het duplicaat had precies dezelfde eigenschappen: het miste een bewustzijn en was ‘donker is van binnen’. Volgens de linguistic salience bias zouden mensen dit vignet eerder associëren met een ‘Hollywood zombie’ als het woord ’zombie’ en niet ‘duplicaat’ wordt gebruikt. Uit het onderzoek bleek dat als het woord zombie niet werd gebruikt het voor de meeste mensen (80%) niet denkbaar is dat zo’n wezen (een duplicaat) kan bestaan. Hiermee wordt het ‘moeilijke probleem’ natuurlijk niet opgelost (dat doet Mark Solms), maar volgens de auteurs ontmaskert het wel het idee dat wetenschappelijke verklaringen van het bewustzijn niet mogelijk zouden zijn.
Comments