top of page
Zoeken

Lucide dromen, overdrachten, floreren, moslims en identificatie

  • Foto van schrijver: Marcel Doornbosch
    Marcel Doornbosch
  • 25 okt 2020
  • 5 minuten om te lezen

Bijgewerkt op: 6 mei 2021

In het tijdschrift Dreaming staat een artikel over lucide dromen, waarbij de dromer er zich bewust van is dat hij droomt. De auteurs van het artikel Lucid Dreaming: Effects of Culture in a U.S. American Sample (1) gaan in op culturele verschillen. Ze ondervroegen 3992 Amerikanen van verschillende etnische achtergronden over hun dromen en waren vooral geïnteresseerd in het antwoord op de vraag: ‘ben je je er ooit bewust van geworden dat je in een droom zat terwijl het gebeurde (oftewel een lucide droom)?’. Ook werd gevraagd die droom te beschrijven. Een derde van de participanten had op zijn minst eenmaal ooit een lucide droom gehad. Ze vertelden dat ze zich ervan bewust waren dat ze droomden, dat ze de inhoud van de droom konden beïnvloeden, of dat ze probeerden wakker te worden. Witte Amerikanen rapporteerden de meeste lucide dromen. Volgens de auteurs wijst dat op een verband tussen lucide dromen en meer individualistische culturen.


Het is soms moeilijk mensen naar tweedelijnszorg te verwijzen, zeker als het gaat om jongeren uit minderheidsgroeperingen. De auteurs van het artikel “Nice to Meet You”: A Quality Improvement Project to Increase Warm Handoffs (2) wilden weten of een warme overdracht tot meer verwijzingen leidt. Ze beschrijven in het tijdschrift Clinical Practice in Pediatric Psychology een kwaliteitsverbeterproject in een grote (11000 patiënten) eerstelijnsvoorziening voor jeugdgezondheidszorg in New York. Van iedere verwezen patiënt werd genoteerd of ze warm werden overgedragen: de huisarts klopte aan bij een medewerker van de jeugdgezondheidszorg en introduceerde de patiënt, soms gevolg door een korte interventie. De onderzoekers wilden ook weten of die onderbrekingen voor de patiënt die op dat moment in gesprek was met de betreffende medewerker als negatief werden ervaren en vroegen hen daarover een korte vragenlijst in te vullen.


De belangrijkste barrières waren dat de jeugdgezondheidszorgmedewerker niet beschikbaar was en dat de nieuwe patiënt geen tijd had om te wachten op de warme overdracht. Deze barrières werden vervolgens in een Plan-Do-Study-Act (PDSA) project aangepakt: in plaats van aankloppen bij de medewerker werd een sms’je gestuurd; een tweede jeugdgezondheidszorgmedewerker werd ingezet als de eerste niet beschikbaar was; en er werd een telefoonboom met bereikbare medewerkers verspreid. Uit de vragenlijst bleek dat patiënten die in hun gesprek met de jeugdgezondheidszorgmedewerker werden onderbroken, dat niet als negatief ervaarden. In één jaar werden 468 jongeren verwezen; bij een warme overdracht werd er vaker een follow up gedaan dan zonder. Iedere PDSA-cyclus droeg bij aan een stijging van het aantal warme overdrachten, dat in totaal verdubbelde. De auteurs concluderen dat het zin heeft om te investeren in een warme overdracht en dat kwaliteitsverbeterprojecten daaraan kunnen bijdragen.


Therapeutische verandering gaat over het verlichten van pathologie en verminderen van symptomen. In het tijdschrift Psychotherapy is ook aandacht voor genieten en floreren. De auteurs van het artikel Metatherapeutic Processing Supports the Emergence of Flourishing in Psychotherapy (3) beschrijven hoe positieve psychologische interventies binnen een bepaalde therapie worden gebruikt. Vooral metatherapeutische verwerking, oftewel het exploreren van een succes binnen de therapie, vinden de auteurs (die die therapie zelf ontwikkelden) van belang. Door stil te staan bij positieve ervaringen in de therapie worden deze direct versterkt. In het artikel worden drie casussen besproken met uitgebreide therapieverslagen. De eerste casus is een 44-jarige Nigeriaanse man met veel verantwoordelijkheden en weinig vooruitzichten. Hij lijdt aan depressies. Hij zegt meerdere keren in de sessies dat hij zich opgelucht voelt en dat hij ‘het nu kan uiten’. Dat vindt hij bevredigend. De tweede casus is een negentienjarige Afrikaans-Amerikaanse vrouw die misbruikt is en veel woede voelt. De therapeut gaat in op haar eenzaamheid: Therapeut: ‘Wat gebeurde er toen ik zei, “ik wil er voor je zijn”? Cliënt: ‘Ik voelde dat iemand eindelijk kan begrijpen wat ik meemaak, dat het wat lichter wordt’. Door het gevoel dat iemand met haar begaan is te benadrukken werd de cliënt kalmer. De derde casus is een witte man van 30 met een seksverslaving. De therapeut helpt hem stil te staan bij de positieve gevoelens die volgen op het verwerken van moeilijke emoties. De conclusie is dat door te focussen op positieve gevoelens in de therapie, er meer ruimte komt voor dankbaarheid, liefde, hoop, nieuwsgierigheid en andere positieve gevoelens die in meer traditionele therapie weinig aandacht krijgen.


In het tijdschrift Spirituality in Clinical Practice staat een artikel over Islamitische psychotherapie. Voor veel moslims sluit psychotherapie niet aan bij hun geloof. De auteurs van het artikel Conceptualizing an Islamic Psychotherapy: A Grounded Theory Study (4) ontwikkelden zelf een model waarop een Islamitische therapie gebaseerd kan worden. Het model gaat uit van de vier elementen van de ziel: zelf (nafs), hart (qalb), verstand (aql) en geest (ruh). De onderzoekers gebruikten gefundeerde theorie om, door middel van kwalitatief onderzoek en zonder objectiviteit na te streven, lacunes in bestaande theorieën op te vullen. Omdat de meeste Islamitische psychotherapeuten seculiere therapie bedrijven, werd via een sneeuwbal-methode gezocht naar sleutelfiguren. Er werden achttien psychotherapeuten geïnterviewd die Islamitische principes in hun werk gebruiken. Zij gaven antwoorden op open vragen over de integratie van de vier elementen van de ziel in hun praktijk. Volgens de auteurs is het goed mogelijk om Islamitische principes in psychotherapie te integreren zonder het gevaar te lopen een soort religieus raadgever te worden.


In het tijdschrift Psychology of Consciousness: Theory, Research, and Practice staat een artikel over identificatie. In de Westerse psychologie verwijst identificatie naar het vermogen een relatie aan te gaan met een extern persoon of object. Dat kan variëren van het imiteren van een ouder tot het opgaan in een groep, of zelfs het identificeren met een object (zoals een auto). In Oosterse zienswijzen kan identificatie ook plaatsvinden in relatie tot het zelf, bijvoorbeeld met iemands eigen gevoelens of gedachten. Dit wordt als negatief gezien, want het betekent een falen van het metabewustzijn. De auteurs van het artikel Reducing Oneself to a Body, a Thought, or an Emotion: A Measure of Identification With Mind Contents (5) ontwikkelden een vragenlijst die ook de Oosterse zienswijze op identificatie recht doet. Driehonderd studenten vulden de Self-with-Mind Identification Scale (SMIS) en andere vragenlijsten in. De onderzoekers voerden een factoranalyse uit. De gevonden factoren van de SMIS waren zelfbeeld (bijvoorbeeld met als item: ‘ik vind het leuk anderen te bekritiseren’), ideaal resultaat (‘ik vind het moeilijk om mensen die me pijn doen te vergeven’), comfort (‘ik voel me gekwetst als iemand mijn naam vergeet’), streven naar een ideaal (‘ik doe mijn best om altijd blij te kijken’) en het materiële zelf (‘ik zou alles doen voor een perfect lichaam’). De mensen met een lage score op de identificatie vragenlijsten hadden een hoger welzijn en waren meer ‘mindful’. Zij deden ook vaker aan yoga. Zij die hoger scoorden op de SMIS dissocieerden meer en scoorden ook hoger op depersonalisatie. Volgens de auteurs is het vruchtbaar om meer concepten uit spirituele contexten wetenschappelijk te onderzoeken, zoals ook met mindfulness en compassie is gedaan.


Verwijzingen

Recente blogposts

Alles weergeven
Hechting, Lachen

Al meer dan 50 jaar wordt de kwaliteit van de hechting tussen een kind en een verzorgende vastgesteld in de strange situation procedure...

 
 
 

Comments


bottom of page