Slaapverlamming, zelfoverschatting, psychotherapie (2 keer), taal
- Marcel Doornbosch
- 23 mei 2021
- 4 minuten om te lezen
Slaapverlamming treedt op tijdens het in slaap vallen of wakker worden. De functie van de verlamming is om beweging te voorkomen tijdens dromen. Slaapverlamming kan gepaard gaan met angstwekkende hallucinaties. Deze worden onderscheiden in hypnagoog (in slaap vallend) en hypnopomp (wakker wordend). Hallucinaties tijdens slaapverlamming komen overal ter wereld voor en iedere cultuur heeft er de eigen interpretaties voor. Vaak worden bovennatuurlijke verklaringen gegeven; zoals ‘ontvoering door buitenaardse wezens’ in Amerika. Door cultural priming (waarbij men ervaringen van slaapverlamming met elkaar deelt) neemt het aantal gevallen van slaapverlamming en gerapporteerde hallucinaties toe. In Transcultural Psychiatry staat een onderzoek onder 59 Turkse studenten die wel eens slaapverlamming hadden meegemaakt. De meerderheid van hen noemde ‘Karabasan’, een mythologisch wezen met slechte intenties dat op hun borst ging zitten. Meer dan de helft van de deelnemers aan het onderzoek gaf aan dat ze hiervoor religieuze hulp hadden gezocht. In het artikel staan 2 angstaanjagende gevalsbeschrijvingen. Volgens de auteurs zijn bovennatuurlijke verklaringen voor slaapverlamming in Turkije wijdverspreid. Uit eerder onderzoek van dezelfde auteur bleek dat dit ook in Italië veel voorkomt (daar heeft men het over een Pandafeche), evenals in Egypte, Cambodja, Japan en Zuid-Afrika. In Denemarken komt het veel minder vaak voor; daar ziet men slaapverlamming meer als een vreemd lichamelijk verschijnsel.
Om de beperkingen van de menselijke geest te omzeilen kun je informatie off-loaden en outsourcen. De oude Peruanen gebruikten knopen om gebeurtenissen te onthouden en de Romeinen trainden slaven om juridische informatie te onthouden. Tegenwoordig volstaat een smartphone. Volgens de auteurs van een artikel in Psychological Science kan externe hulp leiden tot overschatting van de eigen mentale vaardigheden. Het onderzoek betrof diverse experimenten met Amerikaanse deelnemers via Amazon Mechanical Turk. Ze deden quizjes, met of zonder hulp door middel van aanwijzingen, en maakten daarna een schatting van hun toekomstige prestatie op een vergelijkbare taak. Uit het onderzoek bleek dat er een forse metacognitieve bias ontstond door externe hulp, waardoor mensen overschatten wat ze denken te weten. Mensen schijnen ook te denken dat ze veel weten als ze het op Google kunnen opzoeken. Zouden we in plaats van slimmer juist dommer worden door al die externe geheugens?
Zelfs voor een psychotherapeut zoals ik blijft het spannend om mee te kijken in de therapieën van anderen. Voor een onderzoek in Journal of Consulting and Clinical Psychology werden 279 sessies psychodynamische psychotherapie opgenomen. Voor en na gesprekswisselingen (dus als de therapeut en cliënt na een pauze van woord wisselden) werd de vocal arousal bepaald: de intensiteit, toonhoogte en HF500 (een maat voor de gemiddelde frequentie in Hertz) van de spraak. Dit gaf een beeld van de emotionele dynamiek. Uit het onderzoek bleek dat er sprake was van ‘demping’: zowel de therapeut als de cliënt keerden na een verhoogde vocal arousal terug naar hun baseline (intrapersoonlijke demping). Cliënten werden ook door de therapeuten terug naar hun baseline ‘getrokken’ (interpersoonlijke demping). Dit laatste effect nam af naarmate de therapie vorderde: de cliënten leerden zelfstandig hun emoties te reguleren. Sessies met een grotere interpersoonlijke demping resulteerden in meer symptoomreductie. Het doel van psychodynamische therapie is om te leren de eigen emoties te reguleren, wat volgens de auteurs via synchroniciteit met de therapeut verloopt. Hoewel het hier ging om echte therapie met cliënten die leden aan angsten en depressies, is het toch wel een beetje vreemd dat de therapeuten studenten (met 0-30 uur ervaring) waren.
In Scientifc Reports (een onderdeel van Nature) staat een artikel over taal. Menselijke taal heeft een enorme semantische omvang, in tegenstelling tot de vocalisaties van dieren die beperkt zijn tot een gesloten communicatiesysteem (zoals waarschuwingen). Waarschijnlijk is onze taal ontstaan uit ‘iconische’ handgebaren; dat zijn gebaren die lijken op hun betekenis (zoals in het spel ‘hints’). Vocalisaties kunnen ook iconisch zijn en in het geval van ideofonen (klankschilderingen) kunnen deze ook in verschillende culturen begrepen worden. Ik denk dat het woord ‘zucht’ hier een mooi voorbeeld van is. Voor dit onderzoek werden nieuwe vocalisaties gebruikt die door middel van een prijsvraag waren verzameld. Denk aan het geluid van vuur en water voor ‘koken’ of een geluid voor ‘goed’ met een stijgende toon en een geluid voor ‘slecht’ met een dalende toon. In het onderzoek werden 30 niet-linguïstische vocalisaties voorgelegd aan mensen uit diverse culturen. Eerst online, aan sprekers van 25 verschillende talen, en vervolgens in het veld, aan mensen uit orale samenlevingen (3 talen).

Uit de experimenten bleek dat mensen over het algemeen accuraat de betekenis van een nieuwe vocalisatie kunnen raden. De beste scores werden behaald met vocalisaties van ‘slaap’, ‘eten’, ‘tijger’, ‘kind’ en ‘water’. Het moeilijkst bleken ‘dat’, ‘bot’, ‘scherp’, ‘verzamelen’, ‘fruit’ en ‘mes’. Volgens de auteurs blijkt uit deze resultaten dat niet (alleen) gebaren maar iconische vocalisaties mogelijk een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van een open communicatiesysteem.
In Journal of Consulting and Clinical Psychology staat wederom een artikel over het aantal sessies psychotherapie dat een cliënt nodig heeft om iets te verbeteren. Hier zijn 2 theorieën over: 1) de meeste vooruitgang wordt bereikt in de eerste sessies en daarna nemen de verbeteringen gestaag af (het ‘dosis-effect’); 2) de cliënt stopt als die zich beter voelt en dat kan ook al na enkele sessies (het ‘goed-genoeg’ model). In Amerika werd een groot onderzoek gedaan onder 65.319 studenten en hun 3.102 therapeuten. De studenten leden aan angst, depressie, eenzaamheid, eetproblemen of studieproblemen. Uit de analyse bleek, opnieuw, dat meer sessies tot meer verbetering leidde, maar dat die vooruitgang afnam bij nog meer sessies. Mensen die minder sessies volgden verbeterden sneller. Sommige studenten bleken gevoeliger te zijn voor therapie en verbeterden sneller (‘goed-genoeg’ model); anderen hadden een minimum-dosis nodig voor ze vooruit gingen (‘dosis-effect’ model). Kortom: beide theorieën zijn waar—dat is vaak zo in psychotherapie-onderzoek. Deels is de uitkomst van de therapie afhankelijk van de cliënt en deels van de klacht; sociale angst bleek bijvoorbeeld hardnekkiger dan depressie. De geboden therapieën waren voor Nederlandse begrippen kort (gemiddeld 8 sessies, maar best veel mensen vonden het na 2 sessies al welletjes). Volgens de auteurs zou de lengte van een therapie afgestemd moeten worden op de individuele behoefte van de cliënt en niet op protocollen, verzekeringen of beleid. Hear hear!
Commenti