top of page
Zoeken

Stiefgezinnen, oneerlijkheid, tekenen en doneren

  • 22 nov 2020
  • 5 minuten om te lezen

Bijgewerkt op: 28 jan 2021

In de Journal of Family Psychology staat een artikel over stiefgezinnen. De toegenomen gezinscomplexiteit zou ten koste kunnen gaan van de band tussen ouders en kinderen. De auteurs van Parental Involvement in Youth and Closeness to Parents During Adulthood: Stepparents and Biological Parents (1) deden onderzoek onder 5107 volwassenen. De deelnemers deden mee aan het onderzoek ‘ouders en kinderen in Nederland’ en waren tussen de 25 en 45 jaar oud ten tijde van het interview. Zij beantwoordden vragen over de relatie met hun biologische ouders (getrouwd of gescheiden) en met hun stiefouders. In totaal kwamen meer dan 12000 ouders ter sprake. De deelnemers gaven voor elke ouder aan hoe ze de huidige band met hem of haar ervaren, van ‘heel hecht’ tot ‘helemaal niet hecht’. Ook beantwoordden ze vragen over de ‘betrokkenheid’ van hun ouders in hun jeugd (12 tot 18 jaar): hoe vaak ze over school praatten, met school hielpen, persoonlijke zaken bespraken, meededen met hobby’s of sportactiviteiten. Getrouwde biologische moeders hebben de hechtste band met hun kinderen, daarna gescheiden moeders en daarna stiefmoeders. Ook biologische vaders hebben de hechtste band met hun kinderen. Maar stiefvaders blijken hechter met hun stiefkinderen dan gescheiden vaders met hun eigen kinderen. Getrouwde biologische ouders waren ook het meest betrokken in de vorm van activiteiten doen met hun kinderen. Maar stiefvaders waren meer betrokken dan gescheiden vaders. De relatie tussen betrokkenheid en huidige band blijkt het sterkst bij stiefmoeders. Volgens de onderzoekers is het niet duidelijk of dit een ‘stief-voordeel’ betekent of dat stiefmoeders meer moeten doen voor die band. Voor gescheiden biologische hangt de band met hun volwassen kinderen af van hun actieve betrokkenheid op jongere leeftijd.


Academische oneerlijkheid is een breed en veel onderzocht probleem. In Psychological Bulletin staat dat veel, misschien wel de meeste, studenten minstens één keer tijdens hun studie oneerlijk zijn als het gaat om examens, plagiaat of huiswerk. De auteurs van Personality, Attitude, and Demographic Correlates of Academic Dishonesty: A Meta-Analysis (2) deden een meta-analyse. Zij vonden 1745 artikelen over spontaan versus vooraf beraamd bedrog en persoonlijkheidskenmerken (de Big Five: consciëntieus, aardig, open, neurotisch en extravert). Ook keken ze naar impulsiviteit, psychopathie, narcisme, sociale wenselijkheid, moraliteit, interne locus of control, zelfbeeld, en type A gedrag. En naar neutralisatie (onethisch gedrag vergoelijken), academische self-efficacy (geloven dat je iets kan), religiositeit en Learning Orientation-Grade Orientation (hoge cijfers halen versus leren als doel op zich). In de demografische variabelen werd ook lidmaatschap van een studentenvereniging meegeteld.



Uit het onderzoek blijkt dat neutralisatie de belangrijkste voorspeller is van academische oneerlijkheid, gevolgd door impulsiviteit. Volgens de auteurs zorgt neutralisatie ervoor dat moraliteit, verantwoordelijkheid en zelfs self-efficacy ‘overruled’. Neutralisatie heeft veel vormen: het ontkennen van schade, verantwoordelijkheid of slachtoffers; een beroep doen op loyaliteiten die belangrijker zijn; het veroordelen van de veroordeelaars; claimen eigenlijk een goed mens te zijn en victimisatie. Omdat de rol van persoonlijkheid veel minder is dan verwacht stellen de auteurs voor om meer onderzoek te doen naar neutralisatie en om meer aandacht te hebben voor impulsiviteit, omdat spieken, een impulsieve daad, de meest voorkomende vorm is van oneerlijkheid.


In Journal of Experimental Psychology: Applied staat dat als kinderen iets vertellen, bijvoorbeeld in klinische of juridische situaties, ze maar weinig informatie geven. Tekenen kan een aanvulling zijn, maar is vooral onderzocht bij kinderen met een gemiddelde of hoge sociaal-economische status (SES). De auteurs van The Effect of Drawing and Socioeconomic Status on Children’s Reports of a Past Experience (3) deden een experiment. Kinderen van 5 en 6 jaar oud (n=125) bezochten een brandweerkazerne en werden daarover een maand later geïnterviewd, waarbij de helft mocht tekenen tijdens het gesprek. Ook werd hun intelligentie getest, kregen ze een taaltest (Test of Early Language Development-third edition), deden ze een geheugentest (Children’s Memory Scale) en maakten ze een tekentest (Draw-A-Person Test). Kinderen op lage sociaal-economische scholen scoorden lager op intelligentie, geheugen en taal. Kinderen die mochten tekenen gaven meer informatie over hun bezoek aan de brandweerkazerne en waren net zo accuraate in hun informatie als de vertellers. Kinderen met een lage SES waren minder accuraat, ook als ze mochten tekenen. De conclusie is dat tekenen kinderen met verschillende achtergronden helpt om meer over hun ervaringen te vertellen.


In het Journal of Experimental Psychology: Applied staat een onderzoek naar kleine donaties die privé of openbaar worden gedaan. De kans op een kleine donatie neemt af als de gever openbaar wordt bedankt, omdat door de openbare erkenning (‘social-signaling’) de goede daad als minder altruïstisch wordt gezien (‘self-signaling’). De auteurs van Unobserved Altruism: How Self-Signaling Motivations and Social Benefits Shape Willingness to Donate (4) deden 7 experimenten. In het eerste experiment lazen 171 mensen over een goed doel dat om $5,- vroeg en over die donatie een vermelding op de website plaatste met of zonder naam van de donateur. De deelnemers moesten een score geven aan de waarschijnlijkheid dat ze zouden doneren. In het tweede experiment kregen 135 mensen $0,05 die ze mochten houden of anoniem of openbaar doneren. In het derde experiment werd aan 534 mensen gevraagd zich voor te stellen dat ze $0,25 kregen en dat ze die mochten houden of doneren (anoniem of openbaar). Daarna gingen ze in op 2 ‘self-signaling’ stellingen: ‘de keuze die ik maakte heeft me veel over mezelf geleerd’ en ‘de keuze die ik maakte geeft mijn innerlijke doel en waarde weer’. In het vierde experiment stelden 385 mensen zich voor dat ze $1,00 mochten doneren of houden. In de anonieme conditie zou de donatie automatisch naar een goed doel gaan en in de openbare conditie werd de naam op een website geplaatst. Ook beantwoordden ze de 2 ‘self-signaling’ vragen. Om attributie te testen schreven 128 mensen in het vijfde experiment een opstel over waarom ‘vandaag een ongewone dag voor ze was’ (op een ongewone dag schrijven mensen hun gedrag over het algemeen toe aan externe invloeden) of juist ‘een gewone dag’ (controle-groep). En ze deden hetzelfde donatie-experiment. Het zesde experiment vroeg 386 mensen zich voor te stellen $5,- te doneren (openbaar of anoniem) én kregen daarbij te horen dat hun baas erg in goede doelen gelooft (‘groter sociaal voordeel’) of juist niet (‘lager sociaal voordeel’). In het laatste experiment werd aan 269 mensen gevraagd zich een situatie voor de geest te halen waarbij ze jaloers waren (de ‘sociale dreiging’ conditie) of zich voor de geest te halen wat ze de vorige dag hadden meegemaakt (‘geen sociale dreiging’), waarna ze ook een anonieme of openbare donatie van $5,- mochten doen. Volgens de onderzoekers geven mensen vaak kleine bedragen aan goede doelen. Openbare erkenning daarvan vermindert de kans op een donatie echter. Dat contra-intuïtieve verschijnsel treedt alleen op als de gever zijn intentie om te doneren aan zichzelf toeschrijft (interne attributie) en de attributie dus op altruïsme wijst. Dat effect neemt af als de gever een sociaal voordeel ervaart of positieve informatie over zichzelf aan anderen kenbaar wil maken (in het geval van een sociale dreiging). De 2 theorieën (self signaling en social signaling) hebben een tegengesteld effect in verschillende omstandigheden.


Verwijzingen

Recente blogposts

Alles weergeven
Hechting, Lachen

Al meer dan 50 jaar wordt de kwaliteit van de hechting tussen een kind en een verzorgende vastgesteld in de strange situation procedure...

 
 
 

Comments


bottom of page