Suïcide, vaders, aantrekkelijkheid en groepsverkrachtingen
- Marcel Doornbosch
- 18 okt 2020
- 5 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 28 jan 2021
Suïcide is een belangrijke doodsoorzaak en neemt toe. In het tijdschrift Journal of Counseling Psychology staat een studie over het Suïcide Crisis Syndroom, de fase die voorafgaat aan suïcidaal gedrag. De auteurs van het artikel The Suicide Crisis Syndrome: A Network Analysis (1) deden een netwerkanalyse, dat is het paarsgewijs vergelijken van symptomen om te onderzoeken hoe deze elkaar beïnvloeden. Aan het onderzoek deden 723 psychiatrische patiënten mee. Zij vulden de Suicide Crisis Inventory in met vragen over klemzitten (‘voelde je dat er geen uitweg was?’), affectieve verstoring (emotionele pijn, heftige emotionele reacties, extreme angst en acute anhedonie), het verlies van cognitieve controle (rumineren, overspoeld raken door gedachten en niet kunnen stoppen met denken), ‘hyperarousal’ (agitatie, prikkelbaarheid, alertheid en slapeloosheid) en sociale terugtrekking. Uit de netwerkanalyse bleek dat klemzitten het sterkst was verbonden met affectieve verstoring en vooral met emotionele pijn. Er werden drie clusters gevonden: één rond klemzitten en het verlies van cognitieve controle, één rond ‘hyperarousal’ en één rond sociale terugtrekking en anhedonie. De sterke correlatie tussen klemzitten en emotionele pijn zou je kunnen omschrijven als wanhoop. De auteurs raden hulpverleners aan om klemzitten en cognitieve verstoring te behandelen met cognitieve gedragstherapie.
In het tijdschrift Journal of Family Psychology staat een artikel over het nieuwe vaderschapsideaal. De auteurs van het artikel Do Workplace Characteristics Moderate the Effects of Attitudes on Father Warmth and Engagement? (2) beschrijven hoe vaders tegenwoordig meer tijd met hun kinderen willen doorbrengen dan in eerdere generaties het geval was. Vaders willen echter ook hun traditionele rol als kostwinner vervullen. Aan het onderzoek deden 1020 werkende vaders van jonge kinderen mee. Zij beantwoordden vragen over betrokkenheid (hoe vaak ze iets met hun kinderen deden) en warmte (kussen, prijzen en knuffelen). Hun houding tegenover het nieuwe vaderschapsideaal werd bepaald, bijvoorbeeld met de stelling ‘vaders vinden het leuker als hun kinderen wat ouder zijn’. Over genderrollen kregen ze stellingen zoals ‘moeders zouden niet moeten werken als hun kind jonger dan vijf jaar oud is’. En ze kregen vragen over hun werk: over steun van collega’s, flexibiliteit en werk-privé balans. De vaders bleken ongeveer vier keer per week iets met hun kinderen te doen en zichzelf heel erg warm te vinden in het contact met hun kinderen. Van hun werk ervaarden ze weinig steun en flexibiliteit en de werk-privé balans was ook niet altijd goed. Vooral vaders die het nieuwe vaderschapsideaal steunen zijn warmer en meer betrokken. Vaders die traditionele genderrollen hadden waren minder warm maar even betrokken. Het helpt als het werk steunend is. Vooral flexibiliteit hangt samen met meer betrokkenheid, zelfs bij vaders die niet het nieuwe ideaal aanhangen.
Wat aantrekkelijk wordt gevonden is niet in alle culturen gelijk, staat in het tijdschrift Journal of Personality and Social Psychology: Interpersonal Relations and Group Processes. Echter, door media wordt er een Westers ‘dun ideaal’ voor vrouwen verspreid. De auteurs van het artikel Television Consumption Drives Perceptions of Female Body Attractiveness in a Population Undergoing Technological Transition (3) beschrijven onderzoek in Nicaragua waar de overheid in de Pearl Lagoon elektriciteit aanlegt. In de bestudeerde gemeenschappen was aanvankelijk geen elektriciteit of mobiele dekking, waardoor mensen met en zonder TV vergeleken konden worden. Het was dus een natuurlijk experiment dat bovendien werd uitgevoerd in een zogenaamde ‘non-WEIRD’ populatie. De controlegroep bestond uit inwoners van de hoofdstad. Aan het eerste onderzoek deden 314 mensen mee. Zij werden ondervraagd over hun kijkgedrag en maakten de Body Weight Preference Task waarbij ze foto’s van vrouwen met variërende BMI’s op aantrekkelijkheid beoordeelden. Hieruit bleek dat vrouwen een voorkeur hadden voor dikkere lichamen dan mannen en dat TV kijken leidde tot een voorkeur voor dunnere lichamen. Voor het tweede onderzoek maakten de onderzoekers gebruik van het feit dat er in één dorpje gedurende een periode een TV was. Eenendertig individuen vulden drie keer de Body Weight Preference Task in. Hieruit bleek ook dat televisie-consumptie samenhing met een voorkeur voor dunnere lichamen, maar dit effect werd waarschijnlijk verminderd door een slecht vis jaar en het daardoor veroorzaakte gewichtsverlies bij de deelnemers. Het derde onderzoek betrof 71 mannen en vrouwen uit twee dorpjes met heel weinig toegang tot televisie. Zij kregen eerst foto’s van dunne of plussize modellen te zien en deden daarna een ideale lichaamsgrootte test, waarbij ze op de computer een beeld van een vrouw konden variëren van BMI 15 tot BMI 40.

Degenen die foto’s zagen van dunne vrouwen hadden daarna een voorkeur voor een lager BMI; bij de groep die een plus-size model te zien kreeg was de voorkeur juist voor een hoger BMI. Hieruit concludeerde men dat slechts 15 minuten blootstelling aan westerse mediabeelden de voorkeur veranderde in de richting van die beelden. De conclusie is dat in een gebied waar men zich voornamelijk bezighoudt met vissen en kleinschalige landbouw, de invloed van televisie leidt tot Westerse lichaamsidealen.
In het tijdschrift Journal of Interpersonal Violence staat een artikel over groepsverkrachting. Dat is een verkrachting door twee of meer daders van een slachtoffer. De auteurs van het artikel Blame Attributions in Multiple Perpetrator Rape Cases: The Impact of Sympathy, Consent, Force, and Beliefs (4) geven twee voorbeelden die veel media-aandacht kregen: Jyoti Singh Pandey werd in 2012 in India door zes mannen verkracht en Anene Booysen die in 2013 in Zuid-Afrika werd verkracht. Beide slachtoffers overleden. Cijfers over groepsverkrachting zijn onbetrouwbaar door een lage aangiftebereidheid en gebrekkige administratie. De onderzoekers deden twee experimenten. In het eerste onderzoek lazen 1673 mensen een verkrachtingsscenario. In een versie heeft een vrouw tegen haar wil seks met een man terwijl twee andere mannen toekijken. In een andere versie heeft, als de eerste man klaar is, de tweede man ook tegen haar wil seks met haar en kijkt de derde man toe. Na het lezen van de scenario's, beantwoordden de deelnemers aan het onderzoek diverse vragen, zoals ‘in hoeverre valt het slachtoffer iets te verwijten?’ en ‘in hoeverre zijn de daders schuldig?’. De deelnemers vulden ook de General Belief In A Just World vragenlijst in, die meet of men geneigd is te denken dat we leven in een wereld waarin je krijgt wat je verdient. Daarnaast werd hun Rape Myth Acceptance gepeild; dit gaat over vooroordelen die de dader vrijuit laten gaan, met stellingen zoals ‘de dader werd geprovoceerd door flirten’. Tot slot werd het vertrouwen in het rechtssysteem gemeten. Uit het onderzoek bleek dat er een verband is tussen het geloof in een rechtvaardige wereld en het verwijten van het slachtoffer. Ook werd in het meerdere daders scenario het slachtoffer meer schuld toegeschreven. De tweede dader kreeg minder schuld dan de eerste, ook al was het slachtoffer weerlozer. In een tweede experiment kregen 1255 mensen een groepsverkrachtingssscenario te lezen met of zonder geweld (vasthouden en slaan). Het gebruik van geweld had geen invloed op de mate waarin het slachtoffer verweten werd. De ideeën van deelnemers over toestemming door het slachtoffer, maar ook de mate van sympathie die ze voor het slachtoffer voelden, hadden veel invloed op hoeveel schuld ze gaven aan de dader(s) en het slachtoffer. Dit is opmerkelijk, aangezien het slachtoffer in het scenario duidelijk zegt dat ze geen seks wil. Ook het geloof in verkrachtingsmythes was van invloed op schuld. Bijna de helft van de deelnemers gaf het slachtoffer wel een beetje de schuld.
Verwijzingen
Commentaires