Videobellen, reflecting team, vergeving, ruzies, herstel en spiegelbeeld
- Marcel Doornbosch
- 11 jan 2021
- 5 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 28 jan 2021
Is videobellen net zo goed als persoonlijk contact? Die vraag is voor psychologen door corona heel snel relevant geworden. In Clinical Psychology Review staat een meta-analyse waarin 20 jaar onderzoek naar ‘telepsychologie’ wordt samengevat. Hoewel er aanvankelijk duizenden (via Google Scholar wel 600.000) artikelen leken te zijn, voldeden er slechts 57 aan de inclusiecriteria (voor- en nameting, controlegroep). Daarvan gingen er 14 over testafname via een beeldscherm en dus maar 43 over therapie. Door gebruik te maken van een specifieke statistische techniek (HLM3), konden de onderzoekers een gedetailleerde analyse maken. Uit het onderzoek blijkt dat er geen verschil is tussen face-to-face of video-therapie; de cliënten rapporteren evenveel verbetering. Mannen lijken echter meer baat te hebben bij persoonlijke therapie en vrouwen bij videobellen. Vrouwen zouden sowieso een voorkeur hebben voor contact via technologie (althans, volgens een ander onderzoek uit 2013 onder 381 studenten). Dat in medische settings therapie via videobellen betere resultaten gaf komt waarschijnlijk doordat ze in ziekenhuizen betere apparatuur hebben. De generaliseerbaarheid van het onderzoek is beperkt, want de meeste onderzoeken gaan over volwassen witte mannen (waaronder veel veteranen). De conclusie is toch voorzichtig positief: klinische resultaten worden ‘niet schromelijk belemmerd’ door videobellen.
Als een relatietherapeut vastloopt met een stel kan zij de hulp inroepen van een zogenaamd ‘reflecting team’. Dan worden de therapeut en haar cliënten geïnterviewd terwijl een team van 6 andere therapeuten (het is een dure interventie) hen observeert, meestal achter een doorkijkspiegel. Vervolgens ruilen ze van plaats en luisteren de therapeut en het stel naar de reflecties van het team. Daarna ruilen ze weer en praten ze na. Na een week of 2 krijgen de therapeut en de cliënten een brief van het reflecting team. In Couple and Family Psychology: Research and Practice wordt een onderzoek beschreven met 12 heel ongelukkige heteroseksuele stellen die meededen aan een reflecting team interventie en daarover werden geïnterviewd (net als de relatietherapeut en het team). Hieruit bleek dat de therapeut en het stel de interventie behulpzaam vonden. In het artikel worden 14 reflecties beschreven. Volgens de cliënten en de therapeuten waren de beste reflecties van het team ‘een ander perspectief bieden’ (bijv.: “het lijkt erop dat de eigenschappen die jullie eerst aantrekkelijk in elkaar vonden - Sean’s doortastendheid en Erica’s meegaandheid - nu juist de meeste wrijving veroorzaken”) en ‘een probleem als dyadisch definiëren’. De therapeuten vonden de reflecties ‘metaforen’ en ‘er positief naar kijken’ ook behulpzaam, maar de cliënten niet zo. Metaforen sluiten vaak beter aan bij de beleving van de therapeut dan bij die van de cliënt en een positieve blik blijkt vooral nodig als de therapeut zelf gefrustreerd is over de voortgang van de therapie. Over de brief waren ze wel allemaal even positief, waarschijnlijk omdat de vele mondelinge reflecties aanvankelijk overrompelend zijn.
In Geropsych staat dat het goed is voor je gezondheid om iemand die jouw grenzen heeft overschreden te vergeven. Aan een onderzoek naar vergeving deden 73 ouderen mee, vooral vrouwen, die wilden leren omgaan met een onopgeloste grensoverschrijding. Zij werden random ingedeeld voor een groepstherapie met inzichtgevende (leren over vergeving) of gedragsmatige (oefenen met vergeving) interventies. Ze hadden heel wat meegemaakt: beledigingen, pesten, teleurstellingen, conflicten over erfenissen, ontrouw en misbruik. De gebeurtenissen waren recent (een paar dagen geleden) tot heel lang geleden (meer dan 20 jaar) gebeurd. De therapie was effectief: de deelnemers wilden erna minder graag wraak nemen en voelden zich beter (ze rapporteerden minder pijn, vernedering, boosheid en piekeren). Welke therapie gevolgd werd maakte niet zoveel uit, waarschijnlijk omdat inzicht ook oefenen vergt en andersom. Volgens de onderzoekers is dat een voorbeeld van het ‘Dodo-effect’: alle interventies werken even goed. Maar de 2 groepen leken wel erg op elkaar, onder andere doordat dezelfde therapeut de twee groepen begeleidde. De auteurs vinden het jammer dat er niet meer mannen mee willen doen aan onderzoek naar vergeving.
Na een scheiding kan er sprake zijn van veel conflicten tussen de ex-partners. Als zij dan naar een therapeut worden verwezen moet die therapeut vaak omgaan met snel escalerende conflicten. In Family Process staat een artikel over hoe een therapeut een conflict in de sessie kan stoppen. Dit werd onderzocht door middel van taakanalyse: een onderzoeksmethode om op basis van observaties van succesvolle en niet succesvolle gebeurtenissen een empirisch model te ontwikkelen. Er werden 24 conflicten tussen 13 gescheiden co-ouders tijdens therapiesessies geobserveerd, waarvan de helft succesvol door de therapeut werd gestopt en de andere helft niet. Succes werd gedefinieerd als: de partners luisteren weer naar de therapeut, reageren minder op elkaar, praten zachter en langzamer en volgen de aanwijzingen van de therapeut. Als de partners tot het eind van de sessie ruzie bleven maken werd dat als niet succesvol geclassificeerd. In het resulterende empirisch model is de eerste fase ‘afhaken’: de co-ouders maken ruzie en negeren de therapeut. Het risico is dat de therapeut dan ook afhaakt; in 1 observatie zei de therapeut gedurende 44 woordenwisselingen niets en keek naar het plafond (dat helpt niet). De tweede fase is ‘afbreken’: de therapeut maakt actief contact (zij zegt bijvoorbeeld ‘wacht’ en steekt een hand op). Dit werkt beter als de therapeut hard praat, lichaamstaal gebruikt, directief is en gesloten vragen stelt. Succesvolle afbrekingen zijn vaker gericht op de meest geëscaleerde partner. Dan volgt de ‘de-escalatie fase’. De therapeut blijft de meest geëscaleerde partner aanspreken en is vooral zelf veel aan het woord. Iedere poging van de partner om af te haken en het conflict weer aan te gaan moet worden geblokkeerd. De partner wordt rustig (praat zachter, langzamer en minder verwijtend) als hij/zij langer met de therapeut praat. Een voorbeeld van een succesvolle interventie is: “Dus, wat jij zegt, Jane, is dat je boos bent omdat John zei ‘praat maar want ik praat veel’, maar je daarna onderbrak? Is dat wat je zegt?”. De minst geëscaleerde partner wordt vanzelf rustig. De laatste fase is ‘weer aanhaken via de therapeut’. De therapeut fungeert als een buffer om oplaaien van het conflict te voorkomen. Pas dan kan de therapie verder.
In de DSM staat geen code voor ‘herstel(d)’. Hoogstens ‘in remissie’. In American Journal of Orthopsychiatry staat een artikel over ‘consumer-oriented recovery’. Herstel is niet per se een afname van symptomen maar betekent een zinvol leven met psychiatrische symptomen. Deze theorie is beïnvloed door de ervaringen van mensen met psychiatrisch problemen zelf: de ‘consumers’. Om de factoren die herstel beïnvloeden te onderzoeken werden psychiatrische patiënten benaderd via instellingen, patiëntenverenigingen en online fora. De 160 deelnemers hadden ernstige psychiatrische problemen zoals schizofrenie en bipolaire stoornis, vaak met comorbiditeit. Zij vulden de Stages of Recovery Instrument in. Deze vragenlijst meet in welk stadium van herstel iemand zit: moratorium (geen hoop op herstel), bewustzijn (acceptatie van de mogelijkheid van herstel), voorbereiding (eerste pogingen om de vaardigheden te ontwikkelen die herstel mogelijk maken), herbouwen (doelen nastreven) en groei (betekenisvol leven). Daarnaast vulden de deelnemers vragenlijsten in over herstel als proces, gebruik van de GGZ, inzicht, symptomen, geïnternaliseerd stigma (zelf geloven in maatschappelijke negatieve ideeën over psychiatrische problemen) en persoonlijk verlies (verlies aan identiteit, functioneren of hoop voor de toekomst). Uit de analyse blijkt dat mensen die stigma’s hebben geïnternaliseerd vaker in het eerste stadium (moratorium) van herstel zitten en dat mensen met minder persoonlijk verlies vaker in het hoogste stadium (groei) zitten. Klinische factoren zoals gebruik van GGZ speelden wel een rol maar demografische factoren en inzicht niet. Volgens de onderzoekers is het van belang aandacht te hebben voor belemmerende factoren tijdens de reis naar herstel.
Op Medscape staat een interessante casusbeschrijving. Een vrouw van 47 vertelde dat als ze in de spiegel keek ze haar spiegelbeeld onafhankelijk zag bewegen en spreken. Haar reflectie vertelde haar wat ze aan moest en hoe ze haar haar moest doen. Ook in de auto durfde ze niet meer in de achteruitkijkspiegel te kijken. Eerst dacht men dat ze leed aan het Fregoli-syndroom. Dat is de bizarre opvatting dat verschillende mensen in werkelijkheid manifestaties van één persoon zijn. In de beleving van de patiënt past die persoon telkens zijn uiterlijk aan of gebruikt een vermomming. Deze aandoening kan ook gepaard gaan met hallucinaties waarbij men zichzelf ziet. Maar een zogenaamde autoscope hallucinatie in de spiegel is nooit eerder beschreven. De patiënt bleek een hersentumor (glioblastoom) te hebben in de frontaalkwab. Helaas inoperabel.
Comments